Het was een sombere dag in vergelijking met de vorige dagen. De temperatuur was hoog, de atmosfeer drukkend. De zon liet zich niet zien en de lucht bleef grauw. Toch drukte het de pret niet. Joris en Pien renden door de straat terwijl het jongetje aan de overkant hardop doortelde.
“Wie niet weg is…” horen ze hem roepen. Joris springt snel de struiken in en trekt Pien met zich mee. Haar blonde vlechtjes dansen op haar schouders.
“Au, joh!” roept ze uit. Joris gebaart dat ze stil moet zijn en het jongetje, Pieter, komt voorbij gelopen. Als hij iets verderop is, springt Pien uit de bosjes en zet het op een rennen. Pieter draait zich om en gaat achter haar aan. Als hij bijna langs Joris is, mindert hij vaart en stopt uiteindelijk even. Hij kijkt rond en gaat er vervolgens alsnog als een haas vandoor. Tsja, dan had die domme Pien maar niet weg moeten rennen, denkt Joris. Hij blijft veilig op zijn schuilplaats zitten en wacht zijn kans af.
“Joris! Joor, je bent erbij-hij!” hoort hij plotseling. Huh? Hoe kan dat nou? Pieter is hier helemaal niet meer in de buurt geweest. Hoe kan hij me nou gezien hebben? Denkt Joris bij zichzelf. Langzaam komt hij omhoog en stapt uit de bosjes. Daar staan Pieter en Pien, samen met alle andere kinderen.
“Schiet op Joor, jij bent ‘m!” roept Pien. Stomme Pien. Het is haar schuld dat hij erbij is. Joris loopt met gebogen hoofd op de groep af en probeert nog onder zijn beurt uit te komen. Maar alle kinderen zijn er al en hebben vrij gebuut. Alleen Joris niet. Met tegenzin begint het jongetje te tellen, zijn handjes voor zijn groene ogen houdend. Hij hoort alle kinderen wegrennen en telt door. Steeds ietsjes sneller, zodat zijn beurt sneller voorbij is.
Als Joris klaar is, gaat hij zoeken. Dan hoort hij geritsel, kijkt om, maar hij ziet niemand. Joris is op zoek naar Pien. Nu moet zij hem maar zijn. De andere kinderen kunnen hem gestolen worden.
“Buut vrij!” Hoort hij een paar keer achter zich. Even werpt hij een blik op de boom en ziet zijn roodharige buurmeisje en het chocoladekleurige jongetje van drie straten verderop. Een paar minuten later schreeuwt ook Pieter dat hij er is. Joris kruipt in zijn laatste schuilplaats, maar Pien is er niet. Hij gaat de bocht om en kijkt bij alle mensen in de tuin, achter muurtjes en onder auto’s. Dan bedenkt hij zich dat Pien misschien ook al bij de boom is geweest en gaat terug.
“Pfff, wat ben jij traag zeg!” zucht het roodharige meisje. “Heb je Pien nu nog niet gevonden?” Boos schudt Joris zijn hoofd. Hij rent de andere kant op en zoekt, zoekt, zoekt. Maar Pien is er niet. Joris keert weer terug naar de boom.
“Ik ga naar huis,” zegt Pieter. “Jij bent een waardeloze zoeker,” voegt hij eraan toe.
“Nou, jij hebt mij alleen maar gevonden omdat Pien mij verraden heeft!” Pieter kijkt met grote, verbaasde ogen naar Joris.
“Niet waar. Ik zag je zelf,” zegt Pieter.
“Jij weet wel waar Pien is, niet waar? Jullie spelen vals! Jullie zijn gemeen!” roept Joris, steeds een beetje bozer. Pieters ogen worden waterig en hij kijkt vlug naar de grond.
“Waar is ze?” vraagt Joris. De andere kinderen schudden hun hoofd en zeggen dat ze niet weten waar het meisje is. Pieter kijkt op.
“Ik weet het niet,” zegt hij. Joris wordt woedend en duwt Pieter. De andere kinderen schreeuwen en Pieter rent zo gauw hij kan weg, gevolgd door de andere buurkinderen. Joris blijft alleen achter.
Hij loopt het park in over het voetgangerspad. Joris staart naar de grond en vertraagt zijn pas. Al slenterend zoekt hij Pien. Na een uur ploft hij neer in het gras en kijkt op. Ineens ziet hij het huis aan de overkant van het water. Het witte huis. Joris had verhalen gehoord, maar het huis zelf was hij nog nooit tegen gekomen. Papa en mama hadden hem nadrukkelijk verboden om zo ver van huis te gaan. Schichtig kijkt Joris om zich heen, maar gelukkig is er niemand te zien. Helaas geldt dat ook voor Pien. Waar is ze toch?
Het witte huis doet Joris aan een verhaal herinneren. Toen Joris jarig was, mocht hij een partijtje geven. Samen met zijn vriendjes ging hij kamperen. Bas, zijn broer, vertelde die avond enge verhalen. Joris en zijn maatjes hingen aan Bas’ lippen en luisterden ademloos. Met grote ogen staarden ze hem aan.
“Dat witte huis, hebben jullie dat weleens gezien?” vroeg Bas aan zijn broertje en de andere jongens. Ze knikten allemaal bevestigend.
“Dat huis is behekst. De heer Govaarts bewoont het huis. Vroeger woonde hij er met zijn vrouw en dochter. Nu is hij weduwnaar. Zijn vrouw is overleden, volgens de geruchten dankzij haar eigen man. Zijn dochter kan niet voor hem zorgen nu hij oud en eenzaam is, want ik heb horen zeggen dat hij haar vermoord heeft…” De jongens bleven stil en hadden ongelovig naar Bas gekeken.
“Echt waar?” vroeg kleine Timmy met een piepstemmetje.
“Echt waar. Nu… Nouja, blijf maar gewoon uit de buurt van dat huis,” eindigde Bas.
“Waarom?”
“Omdat hij jullie anders pakt, net als zijn dochter. Hij is Duivels! De geest van zijn vrouw waart nog steeds rond, die man is gestoord en bezeten door haar.” Bas schudde zijn hoofd en stond op.
“Bovendien zijn jullie toch mietjes,” had hij eraan toegevoegd.
“Nietes!” riep Joris verontwaardigd uit.
“Jullie zijn al bang door mijn verhalen. Jullie zijn zulke mietjes, dat hij jullie ook aan zal zien voor meisjes,” had Bas gezegd terwijl hij wegliep.
Op haar tenen sluipt Pien naar het raam. Het stinkt verschrikkelijk en ze verlangt naar frisse lucht. Maar tot haar grote teleurstelling lijkt het raam niet open te kunnen. Hé! Daar zit Joris! Joris! Pien zwaait met haar armen, maar raakt per ongeluk een vaas, die met een hels kabaal aan diggelen valt.
“Wat mot dat? Wat gebeurt daar?” Een zware stem buldert door het huis. Teleurgesteld stopt Pien met zwaaien. Bij het horen van de naderende voetstappen zinkt de moed haar in de schoenen en wordt ze weer overmand door angst…
2 reacties op “Hij was zo dichtbij”
Wauw! Cool. Ga je een vaste fictie-post maken?
Dankje! Ik wil af en toe fotofictie doen, fictie op basis van een foto dus 🙂